Dit een vertaling van het artikel First Vision Accounts dat eind 2013 op lds.org is verschenen (de noten zijn toegevoegd door mormonisme.nl en maken geen deel uit van het oorspronkelijke artikel). Binnen de mormoonse kerk wordt dit onderwerp alleen oppervlakkig en vanuit een "geloofsversterkend" perspectief besproken. Bijgevolg zijn veel mormonen niet bekend met de feitelijke achtergronden en schrikken als zij die op internet wél tegenkomen. Met dit artikel probeert de mormoonse kerk dit onderwerp beter bespreekbaar te maken binnen de eigen gelederen.
Joseph Smith heeft opgetekend dat God de Vader en Jezus Christus aan hem verschenen in een bosje in de buurt van zijn ouderlijk huis in het westen van de staat New York toen hij ongeveer 14 jaar oud was. Bezorgd als hij was om zijn zonden en onzeker over het geestelijke pad dat hij moest volgen, zocht Joseph richting door bijeenkomsten bij te wonen, schriftuur te lezen en te bidden. Als antwoord ontving hij een hemelse manifestatie. Joseph deelde en documenteerde dit “eerste visioen” zoals het zou gaan heten meerdere keren; hij schreef zelf vier verschillende versies van het visioen, of wees hiervoor secretarissen aan.
Noot 1
Opvallend is wel dat Joseph Smith heel lang gewacht heeft met het delen van deze bijzondere gebeurtenis. De eerste gepubliceerde versie dateert van 1842 (geschreven in de winter van 1838/39), maar liefst 22 jaar na dato en zo’n 12 jaar na de oprichting van de mormoonse kerk op 6 april 1830.
In de jaren tussen 1820 en 1842 zijn vrijwel geen bronnen gevonden die naar het eerste visioen verwijzen. Twee niet-gepubliceerde versies van 1832 en 1835 worden verderop in dit artikel besproken maar deze werden pas in de jaren 1960 ontdekt in de archieven van de kerk (Jessee 1969; zie ook deze versie van 1853).
Het verhaal van Joseph Smith’s eerste visioen speelde geen enkele rol in het vroege mormonisme. Wat de historische bronnen betreft had het net zo goed niet gebeurd kunnen zijn.
Tijdens zijn leven publiceerde Joseph Smith twee versies van het eerste visioen. De eerste is vandaag de dag gecanoniseerd als “Joseph Smith – Geschiedenis” in De Parel van Grote Waarde en is de meest bekende versie geworden. Twee niet-gepubliceerde versies, die werden opgetekend in Joseph Smith’s vroegste autobiografie en een later dagboek, raakten in de vergetelheid totdat historici van de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen ze herontdekten en in de jaren 1960 publiceerden. Sinds die tijd zijn deze documenten regelmatig besproken in kerkelijke tijdschriften, in werken van kerkelijke of aan de kerk gelieerde uitgeverijen, en door mormoonse geleerden op andere plaatsen. Naast deze primaire versies zijn er ook vijf beschrijvingen van Joseph Smith’s visioen vastgelegd door tijdgenoten.
Noot 2
Dat “deze documenten regelmatig besproken” zijn in kerkelijke publicaties is niet waar. Tussen 1970 en 2012 worden in de voetnoot bij deze paragraaf maar 4 kerkelijke publicaties over dit onderwerp genoemd. Ter vergelijking: een zoekopdracht in Ensign, het officiële maandblad van de kerk, tussen april 1971 en september 2008, levert al 296 resultaten op voor de term “first vision” (zoekopdracht uitgevoerd op de site GospeLink op 15 augustus 2014).
Gezien het aantal keren dat het eerste visioen in kerkelijke publicaties voorkomt, geeft de term “sporadisch” een eerlijker beeld van het aantal keren dat de niet-officiële versies aan bod komen dan de term “regelmatig”. Ruim 40 jaar na de publicatie van de versies van 1832 en 1835 verzuchtte de mormoonse historicus Steven Harper (van wie een aantal ideeën in dit artikel lijken te zijn overgenomen) dat “pogingen om het historische materiaal van het visioen te publiceren en openbaar te maken niet breed opgemerkt zijn. Relatief weinig mensen hebben van deze doorslaggevende historische documenten en hun inhoud gehoord” (Harper 2011).
De verschillende versies van het eerste visioen vertellen een consistent verhaal, hoewel er natuurlijk verschillen zijn in nadruk en detail. Als iemand gedurende vele jaren een verhaal in verschillende omstandigheden en aan verschillende toehoorders steeds opnieuw vertelt, verwachten historici dat iedere versie andere aspecten van de ervaring benadrukt en unieke details bevat. Zo bestaan er ook zulke verschillen in de diverse schriftuurlijke versies van het visioen van Paulus op weg naar Damascus en van de ervaring van de apostelen op de berg der verheerlijking. Maar ondanks de verschillen zijn alle versies van het eerste visioen op hoofdlijnen consistent.
Noot 3
Deze vergelijking gaat niet op. Het geval van Joseph Smith betreft één auteur/verteller die zijn eigen verhaal tijdens zijn leven vertelde. De geciteerde Bijbelboeken zijn door verschillende auteurs geschreven, zo’n 50 tot 100 jaar na de beschreven gebeurtenissen, op basis van onbekende, samengestelde bronnen.
Desondanks zijn de geciteerde Bijbelverhalen consistenter dan de versies van het eerste visoen. Tijd, plaats, handeling en betrokken personen komen allemaal in hoge mate overeen, in tegenstelling tot de verschillende versies van het eerste visioen.
Sommigen beweren ten onrechte dat iedere variatie bij het opnieuw vertellen van het verhaal bewijst dat het verzonnen is. Integendeel, de rijke historische achtergrond stelt ons in staat om meer over deze opmerkelijke gebeurtenis te leren dan mogelijk was geweest als het minder goed gedocumenteerd was.
Noot 4
Dit is een stropop-redenering. Er is geen enkele bron die stelt dat “iedere variatie bij het opnieuw vertellen van het verhaal bewijst dat het verzonnen is”.
Versies van het eerste visioen
Iedere versie van het eerste visioen zoals verteld door Joseph Smith en zijn tijdgenoten heeft zijn eigen geschiedenis en context die van invloed waren op de manier waarop de gebeurtenis werd herinnerd, verteld en opgeschreven. Deze versies worden hieronder besproken.
De versie van 1832. De vroegste versie van het eerste visioen die we kennen is de enge versie in Joseph Smith’s eigen handschrift en kan gevonden worden in een korte, niet-gepubliceerde autobiografie die Joseph Smith schreef in de tweede helft van 1832. In deze versie beschrijft Joseph Smith zijn bewustzijn van zijn eigen zonden en zijn frustratie bij het zoeken naar een kerk die overeenkwam met degene waarover hij in het Nieuwe Testament gelezen had, en die hem naar verlossing zou leiden. Hij benadrukte de verzoening van Jezus Christus en de persoonlijke verlossing die daaruit voortkomt. Hij schreef dat “de Heer” verscheen en hem zijn zonden vergaf. Als gevolg van het visioen ervoer Joseph vreugde en liefde, alhoewel hij ook opmerkte dat hij niemand kon vinden die zijn verhaal geloofde. Je kan de versie van 1832 hier in het Nederlands lezen.
De versie van 1835. In het najaar van 1835 vertelde Joseph Smith over zijn eerste visioen aan Robert Matthews, die Kirtland, Ohio kwam bezoeken. Deze nieuwe versie, die door zijn secretaris Warren Parrish in Joseph’s dagboek werd opgetekend, legt de nadruk op zijn poging om uit te vinden welke kerk de ware was, de weerstand die hij voelde toen hij bad, en de verschijning van één goddelijk personage, kort daarop gevolgd door een ander. In dit verslag is ook sprake van het verschijnen van engelen in het visioen. Je kan de versie van 1835 hier in het Nederlands lezen.
De versie van 1838. De versie van het eerste visioen van 1838 is vandaag de dag het meest bekend bij de Heiligen der Laatste Dagen. Deze versie werd voor het eerst gepubliceerd in 1842 in de Times and Seasons, de krant van de kerk in Nauvoo, Illinois, en maakte deel uit van een langere geschiedenis die door Joseph Smith gedicteerd werd tussen periodes van intense oppositie door. Daar waar de versie van 1832 de nadruk legt op het persoonlijke verhaal van Joseph Smith als jonge man op zoek naar vergeving, is de versie van 1838 gericht op het visioen als beginpunt van “het ontstaan en de ontwikkeling van de kerk”. Net als in de versie van 1835 is de centrale vraag welke kerk de ware is. Lees de versie van 1838 hier.
De versie van 1842. Deze versie werd in 1842 afgedrukt in de Times and Seasons en was geschreven als antwoord op een verzoek om informatie van John Wentworth, de redacteur van de Chicago Democrat. Deze “Wentworth-brief” zoals hij bekend zou worden, is ook de bron voor de geloofsartikelen. Deze versie was bedoeld voor een publiek dat niet bekend was met het mormoonse geloof en is kort en bondig. Net als in eerdere versies had Joseph Smith het over de verwarring die hij ervoer een de verschijning van twee personages als antwoord op zijn gebed. Het jaar daarop stuurde Joseph Smith deze versie met kleine aanpassingen naar de historicus Israel Daniel Rupp, die het als hoofdstuk in zijn boek He Pasa Ekklesia: An Original History of the Religious Denominations at Present Existing in the United States publiceerde. Je kan de versie van 1842 hier in het Nederlands lezen.
Secundaire versies. Naast deze versies van Joseph Smith zelf, zijn er nog verschillende versies van tijdgenoten die Joseph Smith over het visioen hebben horen spreken. Enkele daarvan kan je hier in het Nederlands lezen; voor twee bijkomende versies verwijst het artikel naar de dagboeken van Levi Richards d.d. 11 juni 1843 en Alexander Neibaur d.d. 24 mei 1844.
Argumenten met betrekking tot de versies van Joseph Smith’s eerste visioen
Het aantal verschillende versies van het eerste visioen vormt voor sommige critici een aanleiding om zich af te vragen of de beschrijvingen van Joseph Smith overeenkomen met wat hij daadwerkelijk ervaren heeft. Twee argumenten worden regelmatig gebruikt om zijn geloofwaardigheid in twijfel te trekken: het eerste argument heeft betrekking op Joseph Smith’s herinnering aan de gebeurtenissen; het tweede stelt dat hij het verhaal in de loop der tijd uitgebreid heeft.
Noot 5
Dit zijn niet de twee enige argumenten van “sommige critici” maar de auteurs van het artikel maken niet duidelijk waarom ze alleen deze twee willen behandelen. Door alle andere argumenten te negeren, geeft het artikel een onvolledig beeld van de problemen rondom het eerste visioen. Relevante kwesties die hierdoor onbesproken blijven, zijn:
1. Het ontbreken van ieder spoor van ondersteunend bewijs en de onbekendheid van Joseph Smith’s tijdgenoten met het eerste visioen (zie noot 1);
2. Aantoonbare historische onjuistheden in de verschillende versies (zie noot 6);
3. Onderlinge tegenstrijdigheden in de verschillende versies, zoals bijvoorbeeld het optreden van duistere machten (niet opgenomen in de versie van 1832, wel in een paar latere versies, maar weer expliciet uitgesloten in een versie van 1843).
3. De consistentie van alternatieve verklaringen voor de ontwikkeling van het eerste visioen, zoals de historische context of Joseph Smith’s veranderende godsbeeld (zie noot 9).
Herinnering. Een van de argumenten met betrekking tot de versies van Joseph Smith’s eerste visioen is dat er geen historisch bewijs is voor Joseph Smith’s beschrijving van een religieuze opleving in 1820 in en rond Palmyra, New York. Sommigen beweren dat dit zowel Joseph’s verhaal over ongebruikelijke religieuze activiteit ondermijnt, alsook het verhaal van het eerste visioen zelf.
Er zijn echter geschreven bronnen die Joseph Smith’s uitspraken over de oplevingen ondersteunen. De streek waarin hij woonde was beroemd geworden om zijn religieuze activiteit en was zonder twijfel een van de brandpunten van religieuze oplevingen. Historici noemen de streek “het verschroeide district” omdat predikanten gedurende de vroege jaren 1800 de bodem plat trapten met hun openluchtbijeenkomsten op zoek naar bekeerlingen. Zo vond er bijvoorbeeld in juni 1818 een methodistische openluchtbijeenkomst plaats in Palmyra en de daaropvolgende zomer kwamen de methodisten weer bij elkaar in Vienna (nu Phelps), New York, zo’n 25 km van de boerderij van de familie Smith.
Noot 6
Het jaar 1818 is niet 1820 en Vienna is niet Palmyra. De genoemde bronnen ondersteunen Joseph Smith’s uitspraken over de oplevingen dus niet.
De juiste chronologie kan met redelijke zekerheid vastgesteld worden op basis van gemeentearchieven, belastingaanslagen en kerkelijke registers uit die tijd (Walters & Marquardt 1994, pp. 1-41). Hieruit wordt duidelijk dat de familie Smith in 1822 van Palmyra naar het naastgelegen Manchester verhuisde. Hierover schreef Joseph Smith in zijn versie van 1838: “In de loop van het tweede jaar na onze verhuizing naar Manchester ontstond er in de plaats waar wij woonden een ongebruikelijke opwinding over godsdienst”. Daarmee dateerde hij de religieuze opleving op 1824 maar zijn inschatting dat hij “destijds in zijn vijftiende levensjaar was” klopt niet (hij was toen 18).
Dat de grote oplevingen inderdaad in 1824 plaatsvonden, en niet in 1820, wordt ondersteund door de ledenregisters van de diverse kerkgenootschappen in en rond Palmyra. In 1820 waren de ledentallen van de meeste van deze kerken stabiel bij maar in 1824 en 1825 kwamen er ineens vele tientallen bij (Marquardt & Walters 1994, pp. 17-18).
Op zich is het geen groot probleem dat Joseph Smith zich zijn leeftijd ten tijde van de religieuze oplevingen in en rond Palmyra verkeerd herinnerde. Zulke vergissingen zijn menselijk (zeker als je bijna 20 jaar wacht om er iets over te zeggen of te schrijven) en er zijn voldoende aanknopingspunten om tot een juiste datering te komen.
Voor de officiële mormoonse geschiedschrijving is het echter wel een groot probleem, omdat het eerste visioen daarmee na de verschijning van de engel Moroni in 1823 valt, wat voor veel inconsistenties zorgt in de gecanoniseerde versie van 1838.
In de dagboeken van een reizende methodistische priester is vastgelegd dat er veel religieuze opwinding was in Joseph’s streek in 1819 en 1820. Er staat dat dominee George Lane, een methodistische opwekkingspredikant, beide jaren in de streek was en sprak over “Gods manier om hervormingen tot stand te brengen”. Dit historische bewijs komt overeen met de beschrijving van Joseph. Hij zei dat de ongebruikelijke religieuze opwinding in zijn district of regio “begon bij de methodisten”. Joseph gaf zelfs aan dat hij iets voor de het methodisme “begon te voelen”.
Noot 7
Wat er precies in de dagboeken van deze reizende methodistische priester staat, is bij mormonisme.nl niet bekend; de 8 geciteerde woorden geven alleen aan dat George Lane in de buurt was (een feit dat niemand betwist) en waarover hij op 15 juli 1820 sprak (een feit dat niets zegt over de mate van religieuze opwinding in de streek).
De ledenregisters van de methodisten geven daarentegen aan dat zij in die tijd vooral leden verloren : -26 in 1819, -6 in 1820 en -49 in 1821 (Marquardt & Walters 1994, p. 17; maar zie ook Quinn 2006 voor een kritische analyse van deze cijfers). Niet bepaald een opleving, hoe vurig de reizende priesters ook predikten.
Bovendien zei Joseph Smith in de versie van 1838 niet “dat de ongebruikelijke religieuze opwinding in zijn district of regio begon bij de methodisten” zoals hierboven gesteld wordt, maar dat er “in de loop van het tweede jaar na onze verhuizing naar Manchester in de plaats waar wij woonden een ongebruikelijke opwinding over godsdienst” ontstond ”die “begon onder de methodisten”.
Uitbreiding. Het tweede argument dat vaak ingebracht wordt met betrekking tot de versies van Joseph Smith’s eerste visioen is dat hij het verhaal in de loop der tijd heeft uitgebreid. Dit argument richt zich op het aantal en de identiteit van de hemelse wezens die Joseph Smith zei gezien te hebben.
Noot 8
Ook dit is weer een stropop-redenering waarbij het eigenlijke argument te simplistisch wordt weergegeven. Het uitbreidings-argument richt zich niet alleen op het aantal en de identiteit van de hemelse wezens (hoewel dit een niet geheel onbelangrijk “detail” van het eerste visioen is) maar ook op andere aspecten van het verhaal die in de loop der tijd “steeds fantastischer en gedetailleerder worden” (zie deze inleiding tot het eerste visioen voor een een aantal voorbeelden).
Joseph’s versies van het eerste visioen beschrijven de hemelse wezens in de loop der tijd in steeds meer detail. De versie van 1832 zegt: “En de Heer opende de hemelen voor mij en ik zag de Heer”. In zijn versie van 1838 staat: “Ik zag twee Personen” waarvan de ene de andere introduceerde als “mijn geliefde Zoon”. Bijgevolg hebben critici gesteld dat Joseph Smith begon te vertellen dat hij één wezen gezien had – “de Heer” – maar uiteindelijk beweerde zowel de Vader als de Zoon gezien te hebben. Er zijn andere, meer consistente manieren om naar het bewijsmateriaal te kijken.
Noot 9
Er zijn inderdaad meer consistente manieren om naar het bewijsmateriaal te kijken. Eén van deze manieren betreft de veranderende historische context waarin Joseph Smith het verhaal van het eerste visioen vertelde. Deze benadering sluit aan bij de persoonlijke ontwikkeling die Joseph Smith als leider van zijn onstuimig groeiende kerk doormaakte.
Bovendien past deze benadering goed bij de manier waarop wetenschappers tegenwoordig denken dat autobiografische herinneringen ontstaan, namelijk onder invloed van actuele thema’s in iemands leven op basis van conceptuele herinneringen (Conway 2005).
Een tweede manier om naar het bewijsmateriaal te kijken, werd op 6 november 2013 gepresenteerd door voormalig CES-directeur Grant Palmer. In deze lezing (hier te zien op YouTube) legt hij uit dat het godsbeeld van Joseph Smith aanvankelijk trinitair was (zie ook dit artikel over de drie-eenheid in het Boek van Mormon). In de periode 1835-1839 veranderde dit in een godheid bestaande uit twee peronages. De verschillende versies van het eerste visioen passen precies in deze ontwikkeling van Joseph Smith’s godsbeeld.
In de laatste jaren van zijn leven geloofde hij dat er vele goden bestaan maar dit werd niet meer verwerkt in nieuwe versies van het eerste visioen. Wel vinden we dit terug in het Boek van Abraham en de tempelrituelen.
De consistentie van deze twee benaderingen (de historische context en het veranderende godsbeeld) ligt in de veelheid van bekende historische feiten en theologische ontwikkelingen die erdoor in samenhang verklaard kunnen worden.
Om te beginnen moet toegegeven worden dat er een fundamentele harmonie bestaat in het verhaal door de tijd heen: drie van de vier versies stellen duidelijk dat er twee personages aan Joseph Smith verschenen in zijn eerste visioen. Joseph Smith’s versie van 1832 is een opzichzelfstaande uitzondering, die gelezen kan worden alsof hij naar één of twee personages verwijst. Als het gelezen wordt als verwijzend naar één hemels wezen, is dat waarschijnlijk het personage dat hem zijn zonden vergaf. Volgens latere versies zei het eerste goddelijke personage dat Joseph Smith naar het tweede, Jezus Christus, moest luisteren, die vervolgens de hoofdboodschap overbracht, waaronder de boodschap van vergeving. Joseph Smith’s versie van 1832 zou dan met name gericht zijn op Jezus Christus, die de vergeving verleende.
Een andere manier om het verslag van 1832 te lezen is dat Joseph Smith naar twee wezens verwees, die hij beiden “de Heer” noemde. Het uitbreidingsargument staat of valt met de aanname dat de versie van 1832 de verschijning van één goddelijk wezen beschrijft. Maar de versie van 1832 zegt helemaal niet dat er maar één wezen verscheen. Merk op dat de twee verwijzingen naar “de Heer” in de tijd van elkaar gescheiden zijn: eerst opent “de Heer” de hemelen, vervolgens ziet Joseph Smith “de Heer”. Deze interpretatie komt overeen met Joseph’s versie van 1835, waarin eerst het ene personage verschijnt, kort daarop gevold door een tweede. Het is dus redelijk om de versie van 1832 zo te lezen dat Joseph Smith eerst éém wezen zag die vervolgens een ander openbaarde en dat hij beide “de Heer” noemde: “de Heer opende de hemelen voor mij en ik zag de Heer”. Joseph’s steeds specifiekere beschrijvingen kunnen dus overtuigend gelezen worden als bewijs van toenemend inzicht, opgebouwd in de loop der tijd, gebaseerd op ervaring.
Noot 10
Gesteld wordt dat de twee verwijzingen naar “de Heer” in de versie van 1832 van elkaar gescheiden zijn in de tijd en daarom zouden kunnen verwijzen naar twee personen, en dat dit overeenkomt met de versie van 1835, waarin twee personages na elkaar verschijnen. Maar in de versie van 1838 verschijnen de twee personen tegelijkertijd. De voorgestelde interpretatie van de versie van 1832 is dus gebaseerd op een tegenstelling tussen de versies van 1835 en 1838.
In vergelijking met de twee alternatieve verklaringen uit noot 9, grenzen deze interpretaties aan het absurde. Hier volgen de conclusies niet uit een veelheid van samenhangende feiten maar worden de feiten op een vergezochte manier in het keurslijf van een vooropgesteld uitgangspunt geperst, in de hoop dat de lezer ook inmiddels door de bomen het bos niet meer kan zien.
Voor een deel zouden de verschillen tussen de versie van 1832 en latere versies te maken kunnen hebben met het verschil tussen het geschreven en het gesproken woord. De versie van 1832 is de eerste keer dat Joseph Smith probeerde zijn biografie op te schrijven. In datzelfde jaar schreef hij aan een vriend dat hij zich gevangen voelde door “papier, pen en inkt en een kromme, gebroken en onvolmaakte taal”. Hij noemde het geschreven woord “een kleine, benauwde gevangenis”. De uitbreidingen van de latere versies kunnen makkelijk begrepen, en zelfs verwacht worden als we beseffen dat het waarschijnlijk gedicteerde versies waren – een eenvoudig, comfortabel medium voor Joseph Smith dat een meer vloeiende woordenstroom mogelijk maakte.
Noot 11
Het is moeilijk te beoordelen of deze verklaring plausibel is omdat het artikel geen bronnen vermeldt waarop deze hypothese gebaseerd is. Tegelijkertijd roept deze uitleg wel de vraag op waarom Joseph Smith de versie van 1832 dan zelf schreef. Hij had op dat moment al meerdere jaren ervaring met secretarissen. Als hij schrijven zo moeilijk vond, waarom dan juist dat medium gebruiken om voor de allereerste keer iets te melden over zijn belangrijke visioen?
Conclusie
Joseph Smith heeft herhaaldelijk getuigd dat hij een wonderbaarlijk visioen van God de Vader en zijn zoon Jezus Christus had meegemaakt. Noch de waarheid van het eerste visioen, noch de tegenargumenten kunnen bewezen worden door historisch onderzoek alleen. Om de waarheid over Joseph Smith’s getuigenis te kennen, moet degene die serieus naar de waarheid zoekt de verslagen bestuderen en dan voldoende geloof in Christus uitoefenen om God in oprecht, nederig gebed te vragen of de verslagen waar zijn.
Noot 12
Als dit zo is, waarom vragen de mormoonse zendelingen potentiële bekeerlingen dan niet om “de verslagen” te bestuderen? Waarom maken deze verslagen geen deel uit van het reguliere curriculum van de kerk? Waarom weten zo weinig mormonen van het bestaan van de verschillende versies?
Als degene die zoekt dit werkelijk doet met de bedoeling om te handelen naar het antwoord dat de Heilige Geest zal openbaren, dan zal de waarachtigheid van Joseph Smith’s visioen kenbaar gemaakt worden. Op deze manier kan iedereen weten dat Joseph Smith eerlijk was toen hij verklaarde: “Ik had een visioen gezien; ik wist het, en ik wist dat God het wist, en ik kon het niet loochenen”.