Vanaf de stichting van de kerk in 1830 werd de Heiligen der Laatste Dagen geboden om een verslag bij te houden (Leer en Verbonden 2004, p. 47). De vroegst bekende poging hiertoe is onderstaand verslag dat Joseph Smith zelf geschreven heeft, ergens tussen de zomer van 1831 en november 1832 (Jessee 1969; Faulring 1989, pp. 3-6).
Ik ben geboren in de plaats Charon in de staat Vermont, Noord-Amerika, op de drieëntwintigste dag van december in het jaar onzes Heren 1805, uit eerzame ouders die geen moeite gespaard hebben om mij in de Christelijke godsdienst te onderwijzen.
Toen ik ongeveer tien jaar was, verhuisde mijn vader Joseph Smith Sr. naar Palmyra, Ontario County in de staat New York; en omdat wij in armoedige omstandigheden verkeerden, waren wij verplicht om hard te werken om een groot gezin met negen kinderen te onderhouden; en vermits de inspanningen van iedereen die in staat was hulp te bieden, nodig waren om het gezin te onderhouden, werd ons het voordeel van een opleiding ontzegd. Het volstaat te vermelden dat ik alleen onderricht was in lezen en schrijven en de basisregels van het rekenen – daaruit bestond mijn gehele literaire opleiding.
Toen ik ongeveer twaalf jaar oud was, hield mijn verstand zich ernstig bezig met wezenlijke overpeinzingen aangaande het welzijn van mijn onsterfelijke ziel, hetgeen mij ertoe leidde de Schriften te onderzoeken, omdat mij was geleerd te geloven dat zij het woord van God bevatten. Door er op die manier mee aan de slag te gaan, en door mijn goede bekendheid met mensen van verschillende stromingen, was ik erg verbaasd te ontdekken dat zij hun belijdenis geen eer aandeden door een heilige levenswandel en godvruchtige conversatie, in overeenstemming met hetgeen ik in die heilige annalen had gevonden; dit deed mijn ziel veel verdriet. Aldus overpeinsde ik van mijn twaalfde tot mijn vijftiende jaar velen dingen in mijn hart aangaande de wereld en de mensheid, de twisten en de verdeeldheid, de slechtheid en de verdorvenheid en de duisternis waarvan het mensdom doordrongen was.
Mijn verstand werd uitzonderlijk gekweld doordat mijn zonden mij veroordeelden; en door de Schriften te bestuderen, had ik geleerd dat de mensheid niet nader tot de Heer komt, maar dat zij afgedwaald waren van het ware en levende geloof; en er was geen enkel genootschap of stroming die bouwde op het Evangelie van Jezus Christus zoals opgetekend in het nieuwe testament; en ik voelde berouw voor mijn eigen zonden en de zonden van de wereld.
Want ik had geleerd uit de Schriften dat God gisteren dezelfde was als vandaag en voor eeuwig; dat hij geen aanziener des persoons was, want hij was God. Ik aanschouwde de zon, dat schitterende licht van de aarde, en ook de maan die door de hemelen voortrolt in haar majesteit, en ook de sterren die in hun banen schijnen, en ook de aarde waarop ik stond, en de beesten van het veld, en de vogels in de lucht, en de vissen in het water, en ook de mens die voortgaat op het oppervlak der aarde, in majesteit en in de kracht van schoonheid, wiens macht en verstand zo uitzonderlijk groot en wonderbaarlijk zijn in het heersen over de dingen, naar de gelijkenis van hem, die hen geschapen heeft.
En terwijl ik over deze dingen nadacht, riep mijn hart uit: "De wijze man heeft terecht gezegd dat alleen een dwaas in zijn hart zegt dat er geen God is". Mijn hart riep uit: "Dit alles getuigt en verkondigt aangaande een almachtige en alomtegenwoordige macht; een wezen dat wetten maakt en uitvaardigt; dat alle dingen binnen hun grenzen afbakent; die de eeuwigheid vervult; die was en is en zal zijn van eeuwigheid tot eeuwigheid. En terwijl ik al deze dingen overwoog, en dat dit wezen de aanbidding zoekt van hen, die hem in de geest en in waarheid aanbidden, riep ik de Heer aan om genade, want er was niemand anders tot wie ik mij om genade kon wenden.
En terwijl ik op zestienjarige leeftijd de Heer op deze wijze aanriep, daalde een kolom van licht, helderder dan de middagzon, van boven op mij neer en ik werd vervuld met de geest van God.
En de Heer opende de hemelen voor mij en ik zag de Heer en Hij sprak tot mij, zeggende: "Joseph, mijn zoon, uw zonden zijn u vergeven. Vervolg uw weg, wandel volgens mijn richtlijnen en onderhoud mijn geboden".
"Zie, ik ben de Heer der heerlijkheid; ik ben voor de wereld gekruisigd, zodat allen, die in mijn naam geloven het eeuwige leven mogen hebben."
"Zie, de wereld ligt op het ogenblik in zonde en niemand doet goed, nee, niet één. Zij hebben zich van het Evangelie afgewend en onderhouden mijn geboden niet. Zij naderen tot mij met hun lippen maar hun harten zijn ver van mij, en mijn toorn is ontstoken tegen de inwoners der aarde, om hen te bezoeken volgens hun ongerechtigheid, en om tot stand te brengen hetgeen gesproken is bij monde van de profeten en Apostelen; en zie, ik kom spoedig, zoals over mij geschreven is, uit de wolken, gekleed in de heerlijkheid van mijn Vader."
En mijn ziel was vervuld van liefde en gedurende vele dagen kon ik mij verheugen met grote vreugde; en de Heer was bij mij maar ik kon niemand vinden die het hemelse visioen geloofde.