De drie-eenheid in het Boek van Mormon

De mormonen geloven tegenwoordig dat God de Vader, Jezus Christus en de Heilige Geest drie afzonderlijke personages zijn die samen “de godheid” vormen (zie het lemma “Godhead” op lds.org). Dit godsbeeld wordt echter niet teruggevonden in de eerste uitgave van het Boek van Mormon. Het godsbeeld in het Boek van Mormon komt overeen met de traditionele christelijke leer van de drie-eenheid.


In 1 Nephi 11: 18 wordt in de uitgave van 1830 (p. 25) bijvoorbeeld verwezen naar Maria als de “moeder van God”. In de tweede uitgave van 1837 veranderde Joseph Smith dit in “de moeder van de Zoon van God” (Boek van Mormon 2004, p. 25).

In 1 Nephi 13: 40 staat in de uitgave van 1830 (p. 32) “het Lam Gods is de Eeuwige Vader en de Verlosser van de wereld”. In latere uitgaven is dit veranderd in “het Lam Gods is de Zoon van de Eeuwige Vader en de Verlosser van de wereld” (Boek van Mormon 2004, p. 33).

Dergelijke wijzigingen zijn echter alleen doorgevoerd in het eerste deel van het Boek van Mormon. Verzen waarin het trinitaire godsbeeld behouden is gebleven, zijn o.a. Mosiah 16: 15 en Alma 11: 38-39, waarin Jezus de “eeuwige Vader” genoemd wordt (Boek van Mormon 2004, pp. 222, 295).

Dat Joseph Smith aanvankelijk geloofde in het traditionele christelijke godsbeeld wordt ondersteund door een aantal “correcties” die hij tussen 1830 en 1833 aanbracht in zijn herziening van de Bijbel.

Zo staat er in King James-vertaling van de Bijbel die Joseph Smith gebruikte in Lukas 10: 22: “En niemand weet wie de Zoon is, behalve de Vader; en wie de Vader is, behalve de Zoon, en hij aan wie de Zoon dit zal openbaren”. Joseph Smith veranderde dit in: “En niemand weet dat de Zoon de Vader is, en de Vader de Zoon, behalve hij aan wie de Zoon dit zal openbaren” (Joseph Smith’s “New Translation” of the Bible 1970, p. 402).

In de King James-vertaling staat in 1 Timoteus 2: 4: “Die wil dat alle mensen verlost worden, en tot kennis van de waarheid komen”. Joseph Smith voegde daar aan toe: “’die in Christus Jezus is, die de eniggeboren Zoon van God is, en die verordend is een Middelaar te zijn tussen God en de mens; die één God is, die macht heeft over alle mensen” (Joseph Smith’s “New Translation” of the Bible 1970, p. 496).

Beide aanpassingen onderstrepen het trinitaire godsbeeld sterker dan waartoe deze Bijbelverzen zelf aanleiding geven. Blijkbaar vond Joseph Smith het op dat moment nodig om dit extra te benadrukken.

De hedendaagse mormoonse opvattingen over de aard van God waarmee dit artikel begon, ontstonden pas in de tweede helft van de jaren 1830. Tot ca. 1835 was het mormoonse godsbeeld, zoals dat naar voren kwam uit het Boek van Mormon, de Leer en Verbonden en andere bronnen uit die tijd “in essentie trinitair” (Alexander 1980).

Implicaties voor de historiciteit van het eerste visioen

Op zich zou het het geen probleem hoeven te zijn dat het godsbeeld van Joseph Smith in de loop der tijd evolueerde, ware het niet dat een dergelijke ontwikkeling moeilijk te rijmen is met het eerste visioen dat hij eind 1838, begin 1839 liet optekenen en dat nadien is gecanoniseerd in de Parel van Grote Waarde.

In deze versie van het eerste visioen stelde Joseph Smith dat hij God de Vader en Jezus Christus als twee afzonderlijke personen had gezien (Parel van Grote Waarde 2004, p. 62). Dat komt echter niet overeen met eerdere versies van het eerste visioen uit 1832 (waarin hij alleen Jezus zag) en 1835 (waarin hij twee niet nader genoemde personen zag, waarvan er één getuigde dat Jezus Christus de Zoon van God was).

Het eerste visioen neemt heden ten dage een belangrijke plaats in het mormonisme in. "Onze hele kracht schuilt in de waarheid van dat visioen,” zei kerkpresident Hinckley. “Het is gebeurd, of het is niet gebeurd. Als het niet gebeurd is, dan is dit werk bedrog. Als het wél is gebeurd, dan is dit het belangrijkste en wonderbaarlijkste werk onder de hemelen" (Hinckley 2002).

De schriftuurlijke context zoals in dit artikel kort uiteengezet, duidt erop dat het niet gebeurd is. Ook de historische context en de totale afwezigheid van eigentijdse bronnen wijzen in die richting.