Is een mormoonse president reden tot zorg?

Nu Mitt Romney hoge ogen gooit in de Republikeinse voorverkiezingen, vragen veel mensen zich af wat er zou gebeuren als een mormoon president van de Verenigde Staten zou worden. Zou hij zijn oor laten hangen naar de kerkleiding in Salt Lake City?


Persoonlijk denk ik dat dat wel mee zal vallen. De president mag dan de machtigste man op aarde genoemd worden, feit is dat hij omringd wordt door kabinetsleden, medewerkers en adviseurs. Daarnaast heeft iedere president een hoop campagnegeld ontvangen van allerlei bedrijven, die hij moet trachten te vriend te houden – zeker als hij een tweede termijn ambieert. Een Amerikaanse president is daarom eerder een “cheerleader” dan een “leader”, om met Gore Vidal te spreken.

Toch is het interessant om na te denken over de vraag hoe de maatschappij eruit zou zien als “de mormonen het voor het zeggen zouden hebben”. We kunnen hiervoor bijvoorbeeld terugkijken naar de tweede helft van de negentiende eeuw, toen de mormonen in Utah een eigen samenleving probeerden op te bouwen.

Deze periode kan verdeeld worden in twee delen: van 1847 tot 1869 en van 1869 tot 1896. 1847 is het jaar waarin de mormonen in Utah aankwamen. Het gebied was toen volkomen geisoleerd van de rest van Noord-Amerika.

In 1869 werd de eerste transcontinentale spoorlijn voltooid, die door het noorden van Utah liep. Hierdoor kwamen er steeds meer niet-mormonen naar het gebied. De periode van 1869 tot 1896 werd daarom gekenmerkt door een machtsstrijd tussen mormoonse en niet-mormoonse inwoners van Utah – of liever gezegd tussen de Amerikaanse overheid en de kerkleiding in Salt Lake City.

De mormoonse kerk domineerde niet alleen het religieuze leven maar ook de economie, de rechtspraak en de politiek. Er was nauwelijks tot geen sprake van een scheiding der machten. Pas toen Utah in 1896 een onderdeel van de Verenigde Staten werd, kwam er een einde aan de mormoonse theocratie.

Hoe zag nu de mormoonse samenleving eruit in die periode, toen de mormonen hun maatschappij volledig naar eigen inzicht konden inrichten? In zijn boek “Forgotten Kingdom. The Mormon Theocracy in the American West 1847-1896” beschrijft auteur David L. Bigler een paar aspecten.

Rechtspraak

Het recht werd in Utah geacht direct van God te komen en men had niet veel respect voor het Amerikaanse rechtssysteem, dat gebaseerd was op juridische precedenten en het Britse gewoonterecht. In Utah was het verboden om in een rechtzaak precedenten te citeren of zich te beroepen op wetten die door iemand anders dan de mormonen uitgevaardigd waren.

Van advocaten werd geeist dat zij de rechter alles vertelden wat zij wisten – ook als dat in het nadeel van hun client zou zijn. Er was dus geen vertrouwelijkheid in de relatie tussen client en advocaat. In gevallen waar juryrechtspraak van toepassing was, vertelden de kerkleiders welk oordeel van de juryleden verwacht werd. Wie in Utah aangeklaagd werd, had dus de facto en de jure weinig rechten.

Verkiezingen

Verkiezingen in Utah waren niet vrij. Ieder stembiljet werd genummerd en de naam van degene aan wie het werd uitgereikt, werd opgeschreven. Tijdens kerkdiensten en –conferenties werd verteld op wie men geacht werd te stemmen. In de periode 1852-1870 ging 96% van alle stemmen naar de kandidaat van de kerk.

Grondbezit

Alleen mormonen mochten in Utah grond bezitten. Als iemand de kerk wilde verlaten, waren meteen al zijn bezittingen verbeurd verklaard – hij mocht ze niet eens verkopen. Waterrechten – van levensbelang in een woestijnachtig gebied zoals Utah – waren allemaal in handen van kerkleiders. Deze bepalingen waren niet alleen effectief bij het weren van niet-mormoonse immigranten, ze zorgden er ook voor dat de mormonen zelf geen kant op konden.

Economie

Utah bezat veel natuurlijke grondstoffen en was daarom ook interessant voor mensen van buitenaf. De mormonen mochten echter op straffe van excommunicatie alleen zaken doen met andere mormonen. Toen deze maatregel in kracht afnam door de toename van het aantal niet-mormoonse inwoners van Utah, richtte de kerk in 1868 een cooperatie op waaraan mormoonse handelaren gedwongen werden om mee te doen.

Onderwijs

Kerkpresident (en tevens gouverneur) Brigham Young was tegen openbaar onderwijs. Hier werd dus geen geld voor vrijgemaakt. Gemiddeld ging ongeveer de helft van de mormoonse kinderen ca. 3 maanden per jaar naar school, waar echter geen gekwalificeerd onderwijzend personeel aanwezig was. Uiteindelijk waren het protestantse missionarissen die voor fatsoenlijk onderwijs in Utah zorgden.

Geweld

Zolang de mensen hard werkten en hun mond hielden, was er weinig aan de hand in Utah. Maar wie er een afwijkend standpunt op na wilde houden, moest niet alleen rekening houden met afkeuring of weerstand maar ook met bedreiging, mishandeling of zelfs moord. Enkele individuele gevallen zijn berucht geworden:
  • De castratie van Thomas Lewis: Lewis was verloofd met een meisje waarop ook zijn polygame bisschop Warren Snow zijn oog had laten vallen. Snow wilde Lewis op zending sturen, zodat hij zelf zijn gang kon gaan. Lewis weigerde, waarop Snow hem liet castreren.;
  • De moord op Dr. Robinson in 1866: Robinson wilde een ziekenhuis bouwen maar mocht als niet-mormoon geen grond bezitten; hierover was hij een rechtzaak begonnen, waarop hij werd vermoord;
  • De Parrish-Potter moorden: William Parrish en zijn twee zonen waren het niet eens met de kerkleiding en wilden Utah verlaten maar werden op hun vlucht in een hinderlaag gelokt en vernoord.
  • Het bloedbad bij Mountain Meadows: 120 mannen, vrouwen en kinderen die op doorreis waren naar Californie werden op 11 september 1857 door mormonen vermoord in het zuiden van Utah.
Dergelijk geweld vormde een integraal onderdeel van de mormoonse theologie in die tijd en werd regelmatig geprezen vanaf de kansel. De daders waren meestal bekend en werden beschermd door de kerkelijke hierarchie en maakten daar zelf carriere in.

Uiteraard is er veel veranderd sinds het begin van de twintigste eeuw. De mormonen van nu zijn een stuk vredelievender dan hun negentiende-eeuwse voorouders. Het is alleen jammer dat alle positieve veranderingen op dit gebied tot stand moesten komen onder druk van buitenaf. Zolang er voldoende maatschappelijke tegenkrachten zijn, hoeft niemand bang te zijn voor een mormoonse president.